Hartsvriendinnen Wilma en Wilma (62 en 60 in 2019) over hun jeugd in Jeruzalem
Wilma en Wilma zijn al heel hun leven vriendinnen en samen opgegroeid in Jeruzalem. “Mijn vader was bevriend met haar vader, en toen wij werden geboren zijn we bij elkaar gekomen en dat is zo gebleven. We weten gewoon alles van elkaar.”
“Jeruzalem is gewoon mijn wijk. Ik ken iedereen hier, mijn moeder woont ook nog hier, ze is al bijna 86 daar wil je ook bij in de buurt zitten. Als mijn moeder vroeger wegging, kon ik bij de buurvrouw gaan zitten. Dat was achterom, of via het touwtje uit de brievenbus. Dat touwtje hing er ‘s nachts nog, kon je gewoon laten hangen.
We hadden boven drie slaapkamers. En een lavetbadje in de badkamer. Een soort aanrecht met een groot gat waar je in kunt zitten. Daar gingen we in bad en mijn moeder deed de was er in. Of ze spoelde de luiers uit. Ik heb er zelf ook nog een gehad. We woonden in ons huis met mijn twee zussen en twee broers, mijn vader en moeder en een kostganger. Ik wist niet beter, hij was er al toen ik geboren werd. Ons Kees hoorde er gewoon bij en kreeg ook altijd wat met vaderdag. Ik denk dat mijn ouders het deden voor het geld, er was veel armoede toen en bij ons ging het financieel niet echt goed. We waren blij met een ijsje van een dubbeltje, zo’n dubbele, die brak mijn moeder dan en dan kregen we ieder de helft.
Elektriciteit ging via een kastje in de kelder. Daar deed je dan een gulden in en dan had je weer voor een paar uur stroom. Maar mijn moeder had niet zoveel geld dus dan knipte ze van een kartonnetje een muntje. Maar als ze daar achter kwamen dan kreeg ze een knaak boete. Toch heeft ze het vaak gedaan. Het licht sprong vaak opeens uit, en anders zaten we in het donker.
We speelden met hele groepen bij de flats. Elastieken, kaatsenballen, of belletje lellen en een beetje vervelen. We gingen ook wel eieren gooien vanaf het viaduct, dan vroegen we hoe laat het was en als ze dan omhoog keken gooiden we met eieren. We waren altijd buiten. En als we binnen waren zaten we in de keuken. In de huiskamer daar kwam je niet. De keuken was gezelliger, daar zat mijn vader altijd en als je dan binnenkwam zette hij thee. Ik heb een keer in de woonkamer gezeten, toen mijn moeder uit dat huis wegging. Ik vond het niks, kom we gaan weer in de keuken zitten zei ik.
Er waren een paar kleine winkeltjes in de wijk. De bakker en een groenteboer en de Spar. Daar heb ik twee jaar gewerkt als winkeljuffrouw. En toen ben ik naar de Abee gegaan. Wat ik verdiende moest ik afgeven, en dan kreeg ik wat zakgeld. Als we ’s avonds wat nodig hadden dan klopten we bij de winkel aan en zeiden ze, kom maar achterom. Schrijf maar op. Het was altijd gezellig druk bij ons ’s avonds. Dan zaten er vrienden van mijn vader en moeder en die dronken dan samen.
De wijk is nu prachtig geworden. Maar veel bekenden van de oude generatie zijn weg. We zijn nu minder close. Ik kom zelf nog dagelijks in het buurthuis, daar drink ik even een bakkie, als ik er niet ben dan bellen ze. Ja, dit is mijn wijk, ik ga hier nooit meer weg.”